Interview met Marjolijn van den Assem door Ove Lucas
Uit: Kunstenaars gaan niet met pensioen. 48 Rotterdamse beeldende kunstenaars
uitgeverij Duo / Duo
Als het ooit aan de orde is, zal je versteld staan van wat je weet.
Op de fiets over de Schaardijk langs de Nieuwe Maas is een mooie reis naar het atelier van Marjolijn van den Assem, dat zich samen met het woonhuis en architectenbureau van haar man bevindt in een nauwelijks opvallende strakke doos boven de rivier. Eenmaal binnen word ik omringd met prachtige doorkijkjes en bijzondere kunstwerken. Op de inpandige brug naar haar werkruimte maakt Van den Assem mij attent op een prachtig klein schilderij. Zij schilderde het toen ze 11 jaar oud was. Het is het begin van een gesprek dat ons voert van onbegrepen verlangens via Friedrich Nietzsche naar een takkenwijf.
Marjolijn van den Assem (Rotterdam, 1947) behoort al decennia tot de top van de Nederlandse tekenkunst. Haar werk is op veel plekken in binnen- en buitenland te zien en ook in vele verzamelingen opgenomen. Zoals wel vaker ging dit echter niet zonder slag of stoot. “In mijn jeugd was ik een periode extreem verlegen en voelde me onbegrepen. Ik identificeerde me met kunstenaars en dichters, maar vond geen weerklank bij mijn omgeving. Mijn vader had een eigen bedrijf en zo zijn ideeën over de toekomst van zijn kinderen. Daar paste een kunstenaarschap natuurlijk helemaal niet in, hooguit als leuke hobby. Ik ben vanuit Emmen, waar ik op jonge leeftijd met mijn ouders naar toe was verhuisd, toch weer terug gegaan naar Rotterdam om daar de Academie te gaan doen. Uiteindelijk heb ik het niet afgemaakt, omdat ik in verwachting was van onze dochter en me daardoor ineens tien jaar ouder voelde dan de rest van mijn academie-klas”.
Van de vroegste jaren als professioneel kunstenaar (“volgens mij word je als kunstenaar gebóren!”) kan Van den Assem zich nauwelijks iets herinneren. “Dat is een blinde vlek. Wel weet ik nog dat ik een tentoonstelling had bij Albert Waalkens in Finsterwolde (1978) en in het Groninger Museum (1981, 6 Nederlandse kunstenaars in de verzameling Mohr-Mathon). Daarover verscheen toen ook een artikel van Hans Vogels in de Volkskrant over fundamentele tekenkunst. “Op dat moment realiseerde ik me dat ik gezien werd”.
Een doorslaggevende gebeurtenis in haar artistieke loopbaan noemt Van den Assem de ontmoeting met Josine de Bruyn Kops (1940-1987), die directeur was van Museum Gouda van 1976-1986. “De ontmoeting met haar en later ook met Liesbeth Brandt Corstius, hun beider steun en stimulans zijn erg belangrijk voor mij geweest. Mijn manier van werken was toen heel monomaan en teruggetrokken, het was mijn manier van overleven. De Bruyn Kops en Brandt Corstius gaven me solotentoonstellingen in hun musea in Gouda en Arnhem omdat ze vonden dat mijn werk de buitenwereld in moest, gezien moest worden, ze dachten dat dat ook bemoedigend zou kunnen zijn voor andere vrouwelijke kunstenaars!”
Van den Assem was toen al bezig met werk dat voortkwam uit haar intense interesse in het werk van de filosoof Friedrich Nietzsche. “Ik heb me in het werk van Nietzsche ingevochten en tankte daar enorm veel zelfvertrouwen uit. Maar daar vertelde ik niemand over, dat was voor mij immers geen werk maar een onontkoombaarheid, de enige manier om mijn hersenen in gang te zetten.
Van de kunstenaar John van ’t Slot kreeg ik een nog niet geopend exemplaar van Ecce Homo, dat ik zelf pagina voor pagina heb opengesneden en ‘veroverd’, het werd mijn favoriete Nietzsche-boek.
Daarna ben ik zeer gedisciplineerd Nietzsches hele oeuvre én vele interpretaties daarvan gaan lezen, ook als ik daar toen soms weinig van snapte. Een goede vriend en leidsman, die toen belangrijk voor mij was zei echter: Als het ooit aan de orde is, zal je versteld staan van wat je weet.”
Marjolijn van den Assem kwam dus rond haar dertigste levensjaar op het spoor van Nietzsche en begon de reizen die hij maakte na te reizen en de plaatsen waar hij werkte te bezoeken. Enkele jaren na de val van de Muur, tijdens een reis door het oosten van Duitsland, kwam ze aan in Naumburg (an der Saale), een stadje dat zich in deplorabele staat bevond. Aan het vervallen Nietzsche-Haus hing een briefje met de boodschap dat er een Nietzsche Gesellschaft zou worden opgericht, inclusief het adres van de oprichters. “Toen ik thuis kwam, heb ik een briefje geschreven dat ik graag lid zou willen worden en de Duitse marken die we van onze vakantie over hadden heb ik er bijgevoegd als aanbetaling. Nooit meer wat gehoord, totdat ik een jaar of tien later een pasje ontving als Mitglied.
Weer jaren later werd ik gebeld door Paul van Tongeren (Nietzsche Research Group, Nijmegen) die door de directeur van het Nietzsche Dokumentationszentrum Naumburg was gevraagd om te bemiddelen voor een solotentoonstelling aldaar.
Het blijkt zoals nu dat je ruimte ter beschikking krijgt, maar er verder helemaal niets wordt geregeld, geen vervoer, geen steiger, geen assistentie, geen honorarium. Dat zie je echt steeds meer, ook in musea, iedereen wordt betaald, behalve de kunstenaar. De kunstenaar is vaak de pineut, het kind van de rekening. Helaas is het zo dat je niet kunt leven van je kunstenaarschap, ondanks regelmatig goede verkopen en stipendia.
Ik sprong een gat in de lucht! Mij werd min of meer opgedragen om een werk te maken speciaal voor een ruimte van zes meter hoog. Maar werk in opdracht maken doe ik zelden, het past niet bij mijn werkwijze. Gelukkig wist Jisca Bijlsma (nu directeur Chabot Museum, Rotterdam), mijn curator voor deze tentoonstelling Seelenbriefe, mij ervan te overtuigen dat het me in dit speciale geval wèl zou lukken. Ik heb me toen in mijn atelier teruggetrokken en een werk gemaakt dat uiteindelijk een ereplaats kreeg naast het borstbeeld van Nietzsche, daar ben ik nog steeds enorm trots op. Op een rol van tien meter heb ik kleine tekeningen gemaakt, die langzaam steeds ruimtelijker werden, op het eind kropen ze echt letterlijk uit die rol.”
Van den Assem leidt me door haar atelier en vertelt over een tentoonstelling waar ze nu mee bezig is, Big Art in de Bijlmerbajes (2018). Ze wil het monumentale werk dat ze in Naumburg liet zien, daar in een gymzaal tonen, maar terwijl ze erover praat, neemt haar irritatie toe. “Ik voel me steeds meer geroepen mijn beroepsgroep in bescherming te nemen. Het blijkt zoals nu dat je ruimte ter beschikking krijgt, maar er verder helemaal niets wordt geregeld, geen vervoer, geen steiger, geen assistentie, geen honorarium. Dat zie je echt steeds meer, ook in musea, iedereen wordt betaald, behalve de kunstenaar. De kunstenaar is vaak de pineut, het kind van de rekening. Helaas is het zo dat je niet kunt leven van je kunstenaarschap, ondanks regelmatig goede verkopen en stipendia.
Ik heb gelukkig nog mijn ‘werk van de maand’, mijn eigen materiaalfonds op mijn blog, waarmee ik van de opbrengst iedere maand materialen bij Harolds kan gaan kopen. Marjolijn is commercieel, zeggen collega’s dan, ja, gelukkig wel, want daardoor kan ik dóórwerken en hoef geen leningen af te sluiten die ik later weer terug moet betalen.”
Marjolijn van den Assem heeft geleerd haar stem te gebruiken. Zij behoort bijvoorbeeld tot de weinigen van haar generatie die zeer actief is op sociale netwerken en heeft een eigen blog waarop ze regelmatig post en haar opvattingen deelt. “Als kunstenaar moet je karakter hebben om je in het leven staande te houden. Veel mensen zeggen dat ik zo aardig en coöperatief ben, maar ondertussen ben ik door alle ervaringen ook een takkenwijf geworden wanneer dat noodzakelijk is. Uiteindelijk ben ik dus toch volwassen geworden.”