In gesprek met Petra Laaper
Veel kunstenaars met goede onderzoeksplannen weten haar te vinden, want Petra Laaper waakt over de O&O-financieringsregeling van Art Office, waarin ontwikkeling en onderzoek centraal staan. Daarnaast is ze een van de drijvende krachten achter de website artoffice.info, het platform voor beeldend kunstenaars in Rotterdam. Daarop is eveneens haar eigen werk te zien, want Laaper is niet alleen coördinator, maar ook kunstenaar. Een gesprek met een bevlogen, veelzijdige vrouw. ‘Het maakproces is minstens zo belangrijk als het resultaat.’
Tekst: Annemiek van Grondel
Vanuit typografisch oogpunt zou je O&O kunnen visualiseren als een paar ogen met een concentratiefronsje ertussen dat organisatie- en administratietaken monstert. Oké, met een beetje fantasie. Maar ook als een rustig zittende figuur, broedend tussen twee diepe bronnen vol inventieve ideeën. Voilà, Petra Laaper (1968) in een notendop.
Binnen Art Office van CBK Rotterdam houdt Laaper zich vooral bezig met de coördinatie van de O&O (ontwikkeling en onderzoek)-financieringsregeling. Zij verstrekt informatie, begeleidt aanvraagrondes en onderhoudt contact met kunstenaars over hun aanvraag en de afronding ervan. Ook kun je haar alles vragen over de website artoffice.info, het platform voor beeldend kunstenaars in Rotterdam. De site vermeldt talloze in de database van Art Office ondergebrachte werken en geeft een goed overzicht van de diversiteit van kunstenaarspraktijken in de stad. Daarnaast bevat de site informatie over allerlei bestaande regelingen voor kunstenaars, die hierop bovendien eigen portfoliopagina’s hebben en onderhouden. ‘Rotterdam was ooit een van de eerste CBK’s met zo’n database’, vertelt Petra Laaper trots. ‘Bovendien is hij onlangs gerestyled.’
De website is onderverdeeld in twee gedeelten: één voor en één door kunstenaars, waarop onder meer informatie over financiering, inschrijfformulieren, oproepen van kunstenaars en instanties en een agenda met exposities en manifestaties te vinden zijn, plus alle andere activiteiten van de artistieke community in Rotterdam. Sinds 2013 werkt Laaper twintig uur per week bij het ‘kunstkantoor’. De rest van de tijd is bestemd voor haar praktijk als beeldend kunstenaar.
Jonge hond in de stad
Begin jaren zeventig verhuisde zij als peuter met haar ouders van Utrecht naar de havenstad. Haar vader was werkzaam als beheerder van het sportgebouw van de universiteit. Lange tijd woonde het gezin in Oud-Mathenesse, tussen Schiedam en het Witte Dorp. ‘Ik kon er heerlijk spelen’, vertelt Laaper, die de stad door de decennia heen langzamerhand heeft zien veranderen. ‘Vroeger was Rotterdam een ruige havenstad met veel “niet-plekken”: vergeten, open ruimtes waar je een kanon kon afschieten. Ik hield van de stedelijke sfeer. Er heerste een directe geen-geouwehoermentaliteit. Dat besefte ik pas toen ik andere steden bezocht, zoals Den Bosch. Daar ging het er allemaal wat gemoedelijker aan toe. Rotterdam was heel levendig door de gemengde samenstelling van bewoners. Later merkte ik dat ik me ook afschermde tegen het toch wel harde straatleven.’
Ze zat op het City College, een relatief kleine school, en bezocht als jonge hond regelmatig het centrum om te proeven van het uitgaansleven in en rondom de Kruiskade en Middellandstraat. Dizzy was haar tweede huiskamer en ze ging uit in de Tudorbar, Parkzicht en Full Moon. Beatcorner was hekkensluiter als echt niets meer open was. ‘Er is veel veranderd in de stad’, vindt Laaper. ‘De stad is opgekuist en het is er drukker en toeristischer geworden. Het is allang niet meer een haven- of arbeidersstad. Veel voor mij belangrijke plekken bestaan niet meer.’
Na de middelbare school lonkte de kunstacademie. ‘Ik had genoeg van alleen mijn hoofd gebruiken en dingen moeten leren’, zegt Laaper. ‘Ik miste creativiteit en verbeelding. Beeldend kunstenaar worden kwam niet in me op. Binnenhuisarchitectuur sprak me aan: binnen een gegeven context ruimtes vormgeven, sfeer bepalen waarin mensen zich thuis kunnen voelen.’
Want Laaper is een maker, van jongs af aan. ‘Voor creativiteit was bij ons thuis alle ruimte’, vertelt ze. ‘Als kind was ik altijd aan het tekenen of bouwen. Al bij het ochtendgloren kon je mij vinden achter een vel tekenpapier. Mijn vader was altijd in de weer met zijn super 8-camera. Constant filmde hij mij en mijn jongere zus, die ook beeldend kunstenaar is geworden. Die opnamen waren van goede kwaliteit, met experimentele en lange shots.’ De aandacht om te kijken, te observeren, heeft ze van hem meegekregen, maar zeker ook van haar moeder, die zich in de jaren zeventig in een rap tempo ontworstelde aan het Nederlandse kleinburgerlijke klimaat van de decennia daarvoor.
Niet dralen maar doen
Ook op de Montessorischool werd Laaper gestimuleerd in haar creatieve en persoonlijke ontwikkeling. Na het vwo volgde ze het breed oriënterende basisjaar binnenhuisarchitectuur van de Hogeschool voor de Kunsten in Utrecht, een praktische opleiding die haar liet kennismaken met de eerste Photoshop-programma’s en leerde dat zij als kunstenaar in staat is alles vorm te geven. Vervolgens stapte ze over naar de audiovisuele richting, maar na een halfjaartje rezen twijfels. Laaper: ‘Wat doe ik hier?, dacht ik opeens. Ik wil experimenteren! Ik miste de diversiteit en de levendigheid maar vooral ook de ruimte. En instinctief wist ik: Rotterdam staat op het punt te veranderen als culturele stad. Je voelde het aan alles: er waren diverse bewegingen in de kunst, architectuur, stedelijke vormgeving en film. Rondom het CS werd volop gebouwd, het NAi en museumpark, galeries in de Witte de Withstraat, het filmfestival, de Unie en Boulevard of Broken Dreams … Kortom: de stad bruiste.’
Dus keerde ze terug naar haar geliefde stad, net te laat om zich in te schrijven voor de Willem de Kooning-academie. Ze wijdde zich aan een studie filosofie aan de Erasmus en werd uiteindelijk, na het volgen van de avondopleiding, alsnog toegelaten tot de kunstacademie. Aanvankelijk koos Laaper voor monumentaal en beeldhouwen, om iets later definitief te switchen naar beeldhouwen en tekenen, destijds de meest vrije richting. In 1993 deed ze eindexamen en dertien jaar later kon ze voor het eerst terecht als gastdocent op de academie, iets waarmee ze zich ook in 2013 een klein jaar bezighield.
Wees je je niet altijd zo bewust van jezelf en wat anderen er misschien van zullen vinden
Als docent vindt zij het vooral belangrijk dat je ontdekt door te doen en niet te veel vooraf te bedenken. ‘Toen ik er de laatste keer een introductiecursus gaf, schrok ik ervan dat de huidige kunstenaars in spe een hele avond kunnen spenderen aan het verzinnen wat ze willen maken, omdat ze eindeloos dralen over de vele keuzes die er zijn. Ik spoorde hen aan iets te dóen, maakt niet uit wat. Denken kun je ook met je handen. Wees je je niet altijd zo bewust van jezelf en wat anderen er misschien van zullen vinden.’
Of kunstenaars voorheen een maatschappijkritischere houding hadden, durft ze niet te beweren. ‘Dat gaat in golfbewegingen. Ik herinner me hoe ik dacht over de generatie kunstenaars vóór mij: ik vond ze grijs, weinig levendig en heel besloten. Veel mannen ook. Daar werd ik niet blij van. Op de academie gold toen het adagium: je bént kunstenaar, en die moet autonoom zijn. In de jaren tachtig heerste het individualisme, onafhankelijkheid, de DIY-attitude. Ondertussen is het tij gekeerd. Er is openheid en dynamiek; de jongere generatie zoekt meer verbinding met de maatschappij. Kunstenaars moeten in de maakbare samenleving hun eigen broek ophouden. Was vroeger subsidieaanvraag geen vies woord, nu merk ik dat de jongere generatie vaak op de mogelijkheden van financiële steun gewezen moet worden.’
Golfbewegingen
Bij de voorloper van Art Office, DocInfo (Documentatie en Informatie), werkte een vriendin, die haar als parttime kracht binnenhaalde. Laaper was toen ongeveer dertig jaar oud en moeder van een zoon. Vijf jaar later kreeg ze ook een dochter. ‘Ik werd vrij jong moeder’, zegt ze. ‘In eerste instantie sloeg ik het aanbod af, bang dat mijn kunstenaarspraktijk in het gedrang zou komen. Ik kreeg een residency aangeboden bij het Europees Keramisch Werkcentrum in Den Bosch. Dat was een klooster en kleiparadijs ineen, bijzonder goed geoutilleerd, met diverse disciplines en veel expertise, waar ik als professionele leek kon experimenteren in klei en mijn eigen beeldtaal kon ontwikkelen. Ik wist niks van keramiek, maar werd er met open armen ontvangen. In enkele maanden leerde ik alles over materialen en technieken.’
Eenmaal terug in Rotterdam liet ze haar werk zien bij tentoonstellingsplek Room en Galerie Ron Mandos, maar stuitte ook op de realiteit. De volledige aandacht en concentratie die ze in Den Bosch aan haar werk had kunnen geven, was lastiger te combineren met haar jonge gezin. Kleine kinderen en fulltime kunst maken gaan moeilijk samen. Laaper: ‘Mijn concentratie was heel laag. Bovendien gingen mijn man en ik in 2004 uit elkaar.’
Twee jaar later begon ze alsnog bij DocInfo. Ze werkte er met drie collega’s en voedde daarnaast de kinderen op. In 2013 verhuisde CBK Rotterdam naar een andere locatie. Na de reorganisatie gingen twee mensen met pensioen en een derde keerde niet terug. Laaper kreeg er vier uur bij, maar moest twee keer zo hard werken om het verlies van de twee collega’s te compenseren. Klagen doet ze echter niet: haar werk is veel te interessant. En haar kennis van de kunstenaarswereld is groot. Laaper: ‘In de jaren tachtig gingen kunstenaars zich organiseren, zoals in Duende, en kraakten een schoolgebouw om in te kunnen wonen en werken. Uit de kraakbeweging ontstond ook Kunst & Complex, in het havengebied, en Het Wilde Weten. In de Havenstraat zat een anonieme kunstenaarsgroep en er was zelfs een nomadische artistieke beweging, verenigd in de stichting Kaus Australis, die in 2020 helaas na 35 jaar hun gezamenlijke onderkomen moest opgeven.’
Er is nu minder ruimte voor experiment, want kunstenaars kunnen het zich vaak niet permitteren de tijd te nemen om dingen uit te proberen
Van de kraakscene is niet veel meer over. Maar nieuwe autonome initiatieven zijn ontstaan, die kunstenaars, al dan niet in anti-kraakpanden, in staat stellen hun werk te kunnen maken. Laaper vindt het interessant dat jongeren tegenwoordig meer opdrachten willen aanpakken zonder tweemaal na te denken, maar vraagt zich ook af in hoeverre zij hun plek durven op te eisen en de ruimte te nemen om niet-productief te zijn. ‘Het is een duivels dilemma’, erkent ze. ‘Ben je louter autonoom of ga je samenwerkingen met opdrachtgevers aan, met het risico je kritische blik te verliezen? Er is nu minder ruimte voor experiment, want kunstenaars kunnen het zich vaak niet permitteren de tijd te nemen om dingen uit te proberen. Ook in het onderwijs zie je die tendens: tweemaal blijven zitten is einde oefening.’
Originele onderzoeksconcepten
Doordat kunstenaars dankzij de O&O-financieringsregeling in aanmerking kunnen komen voor subsidie, ontstaat ruimte voor experiment in artistiek onderzoek. Laaper geeft graag voorbeelden van de uiteenlopende originele concepten op basis waarvan kunstenaars bij Art Office aankloppen. ‘Lucie Havel deed onderzoek naar de Japanse Duizendknoop, een invasief exotische plant die door zijn agressieve woekering een nachtmerrie is voor Rijkswaterstaat’, vertelt ze. ‘Waarom deze plant bestrijden en niet omarmen, vroeg Lucie zich af. Onder het motto How I fell in love with the enemy toverde ze de Duizendknoop om in een kleurmiddel, als basismateriaal om te verven. In plaats van te onderzoeken hoe de plant uit te roeien, bedacht ze een alternatief waardoor hij nuttig kan zijn.’
Ook een financieringsaanvraag voor het project Who am I becoming? van Natalia Papaeva uit Siberië werd gehonoreerd. Samen met vijf andere Rotterdamse, niet-Nederlandse kunstenaars onderzoekt zij in onder meer performances de thema’s immigratie en identiteit, gekoppeld aan de oude Japanse Kintsugi-filosofie. Laaper noemt verder onderzoeksprojecten van de oorspronkelijk uit Duitsland afkomstige Johannes Langkamp, die in zijn video’s door middel van zelfgebouwde machines en kinetische modellen als optische instrumenten letterlijk onderzoeksprocessen zichtbaar maakt en de rol van het toeval bestudeert.
Ze vertelt dat bij CBK Rotterdam zo’n 1600 kunstenaars zijn ingeschreven. Met uiteenlopende beroepspraktijken: van tekenen, schilderen, beeldhouwen, video’s, performances en land art tot artistiek archiefonderzoek. Laaper: ‘Of denk aan een sociale praktijk: mensen die voor hun stadswijk iets ontwikkelen. Zelfs communicatie binnen kunst zien we als thema en methode voorbijkomen.’
Binnen Art Office stelde ze twee publicaties over de O&O-regeling samen. De eerste verscheen naar aanleiding van de toekenningen tussen 2010 en 2013. ‘Als je de aanvragen over die jaren vergelijkt zie je lijnen ontstaan en bepaalde interesses en thema’s terugkomen’, zegt Laaper. ‘Ze somt op: ‘Landschap, biologie, internet, politiek, economie, culturele identiteit, stereotypen, individualiteit, communicatie, beeldcultuur, systemen, verhaaltechnieken en de stad zelf. Aan de hand van die aandachtsgebieden zijn de verschillende O&O-projecten in het boek opgenomen.’
kunstenaars zoeken verbinding met de wereld om hen heen, willen deze begrijpen en van andere perspectieven voorzien
De tweede publicatie, over de jaren 2014 tot en met 2017, richt zich meer op welke rol de kunstenaar inneemt. Laaper: ‘Hierin staat deze als persoon en de beroepspraktijk meer op de voorgrond, in de vorm van actievoerder, historicus, technoloog, vertaler, nieuwslezer, beeldvormer of verbinder. Het toont een hoeveelheid aan verschillende artistieke praktijken: kunstenaars zoeken verbinding met de wereld om hen heen, willen deze begrijpen en van andere perspectieven voorzien.’
Speeltuin
De O&O-regeling in Rotterdam kent haar gelijke niet in Nederland. Kunstenaars kunnen maximaal tienduizend euro aanvragen voor projecten van drie maanden tot een jaar. Laaper: ‘Het is een soort speeltuin om de kunstenaar een impuls te geven: deze krijgt speelruimte om te experimenteren, te onderzoeken. Mislukken mag. Jaarlijks krijgen we tussen de 150 en 170 aanvragen, waarvan er zo’n veertig à vijftig worden gehonoreerd. Een aparte commissie van vijf mensen uit verschillende vakgebieden, waaronder beeldend kunstenaars, curatoren, professionals, beoordeelt de aanvragen. Als richtlijn geldt: is er een impuls voor die kunstenaar? De aanvraag moet realistisch en relevant zijn. De kunstenaar formuleert deze vanuit de urgentie van zijn of haar autonome beroepspraktijk.’
Art Office is een kunstenaarshub: vraagbaak, doorgeefluik en inspiratiebron ineen
Zo wilde Jeroen Jongeleen als ‘hardloopkunstenaar’ een maand ‘tijdelijke sporen’ maken tijdens de lockdown van vorig jaar, als metafoor voor de mentale uitputtingsslag als gevolg van de coronacrisis. Hij liep in lijnen en cirkels, onder meer op het strand en op verlaten plekken in de stad, en liet dat vastleggen door een drone. Het resultaat, getiteld Running Circles/ Movement and Politics In The Streets Of My City, werd in een filminstallatie geëxposeerd bij AVL Mundo van Joep van Lieshout.
‘Ooit gaf een kunstenaar haar geld deels terug, omdat ze vastliep en het concept op dat moment niet kon uitwerken’, vertelt Laaper. ‘Want na afloop wordt door ons een verslag gevraagd. Toen bleek dat jaren later haar concept weer opdook, ditmaal in een glassculptuur. Achteraf was zij daarom blij die steun toch te hebben aangevraagd.’
Art Office is een kunstenaarshub: vraagbaak, doorgeefluik en inspiratiebron ineen. Laaper knikt. ‘Kunstenaars formuleren een eigen vraag, met een deadline voor het verslag in zicht. Wij helpen hen als ze vast dreigen te lopen. Zeker door corona hebben veel mensen uitstel aangevraagd. Maar soms geeft dat onderzoek in de praktijk dus ook een onverwachte impuls.’
Gelaagde helderheid
Vanaf 2008 kwam Laaper weer toe aan het maken van artistiek werk. Ze noemt de opdracht voor een herdenkingsmonument op de rooms-katholieke St. Laurentius-begraafplaats in Crooswijk, voor het kinderhofje dat opnieuw werd ingericht in samenwerking met landschapsarchitect Ada Wille. ‘Het monument was bestemd voor kinderen die nooit een grafsteen hebben gekregen’, vertelt ze. ‘Vroeger werden zij dan in “ongewijde aarde” begraven. Dat raakte me. Ik ben op papier het oudste kind van mijn ouders, maar in werkelijkheid het vierde. Vóór mij zijn er nog drie doodgeboren. Ik vind het mooi dat ik in dit hofje, de verzamelplek voor kinderen die na hun leven nooit met een grafsteen werden herdacht, hun hierdoor nu de laatste eer heb kunnen bewijzen.’ Ze maakte een object van drie bij vier meter in de vorm van een hart, opgebouwd uit diverse keramische vlakken, waarop bronzen letters met de namen van alle kinderen prijken. Haar kunstwerk wordt aan beide zijden omringd door een haag. Het hofje moest een fijne plek worden, waarbij je je gedachten de vrije loop kunt laten. Daarom zorgde Laaper ook voor een ronde, cirkelende ‘carrouselbank’, geïnspireerd door een ronddraaiend speeltoestel uit de jaren zestig en zeventig.
Vergelijk het met Rotterdam: hard en direct, maar veel open ruimte, waarin diverse verhalen zich afspelen
In haar atelier in een voormalig schoolpand in Rotterdam-Noord ontstaan associatief textiele sculpturen en installaties in een heldere beeldtaal, met aandacht voor het ambachtelijke maken, modelleren en coupeusetechnieken. Af en toe richt zij zich op stopmotionfilm en fotografie. Vanuit een vorm of een kleur ontstaan haar ontwerpen, vaak organisch. ‘Ik houd ervan als beelden een directe relatie hebben met iemand die ernaar kijkt’, zegt ze. ‘Dat ze raken, op zichzelf staan en naar zichzelf verwijzen. Beweeglijk werk zonder vaste vorm dat refereert aan het menselijk lichaam.’ Zoals de textiele sculptuur Dubbel: twee kussens die door een soort ‘navelstreng’ met elkaar zijn verbonden. Het is één vorm vervat in twee vormen die elkaar aanraken en afstoten – zacht en hard. Laaper: ‘Is het object of subject? Het resultaat is abstract en concreet ineen. Die uitwisseling vind ik interessant. Ik houd van duidelijkheid, maar het werk moet nog wel kunnen ademen. Vergelijk het met Rotterdam: hard en direct, maar veel open ruimte, waarin diverse verhalen zich afspelen. Je kunt het van een afstandje bekijken. De verwondering, het kijken, staat centraal.’
De drukke bezigheden bij CBK Rotterdam eisten hun tol toen Laaper in 2019 overwerkt dreigde te raken. Een onverwachte uitnodiging voor een residency van een maand, nota bene in Hongarije, bood uitkomst. ‘Ik ben met eerder gemaakte patronen en lokale stoffen aan de slag gegaan in het piepkleine dorp Pécsbagota’, vertelt ze. ‘Zo kon je daar onder meer een gouden vlies zien wapperen aan een waslijn.’ Het ‘creatief opladen’ in Hongarije mondde uit in de solo-expositie Golden Light Green bij Contour Gallery in Rotterdam.
Laaper biedt ook genereus ruimte aan anderen. Zo bood zij een studente van de TU Delft een stageplaats. ‘Ik vind het leuk om met de jongere generatie om te gaan’, verklaart ze. ‘En ik leer ook van hen. Ze lijken alles goed te kunnen beargumenteren, maar het is voor hen ook belangrijk om vaardigheden te ontwikkelen. En die skills wil ik ze graag leren.’