Column van Sandra Smets over de Rotterdamse Singels

Ter gelegenheid van de onthulling van nieuwe beelden van Henk Visch en van Guide Marsille en Onno Poiesz aan de Spoorsingel op 6 december 2013 las Sandra Smets de onderstaande column voor:

Zoals Parijs zijn boulevards heeft, en Amsterdam zijn grachten, heeft Rotterdam zijn singels. Het was 1842 toen een ambitieuze Rotterdamse architect, Willem Nicolaas Rose, deze singels ontwierp als een grand plan, samen met zijn collega De Jong. Zoals Parijs zijn boulevards deels liet ontwerpen om legertroepen te faciliteren, waren de Rotterdamse singels een reactie op de cholera-epidemie van tien jaar eerder. De bochtige oude binnenstad in het overbevolkte Noord en Crooswijk was bedompt en smerig. Rose tekende een familie van waterwegen uit die lucht schiepen in het stadsplan. Via Noord meanderen ze door tot in Crooswijk. Hygiëne en waterafvoer waren de belangrijkste motieven voor dit ontwerp, maar enig schoonheidsgevoel was de architecten niet vreemd. Inspiratie haalden ze bij de Engelse landscape gardens, die op hun beurt weer op de kunst geïnspireerd waren. Dat was waar het woord pittoresk was ontstaan. In zekere zin, heel indirect weliswaar, was kunst daardoor aanwezig in die vroege ontwerpfase aanwezig.

Maar vooral waren de singels hypermodern met nieuwigheden zoals trottoirs en straatlantaarns, toch is het die pittoreske kwaliteit waardoor we er nu zo aan gehecht zijn. Dusdanig zelfs, dat toen de gemeente Rotterdam eind vorige eeuw de spades in de gazons zette voor een grote opknapbeurt, die oude negentiende-eeuwse ontwerpgedachten teruggebracht zouden worden. Terug naar de tijd van Rose. Dat maakt de singels een soort tijdmachine, die stedelingen lijkt aan te sporen om te onthaasten, een stap terug te nemen in de tijd, iets wat wordt benadrukt door de kunst die er nu is verrezen. Aan de Spoorsingel is een zitplek ingericht door Guido Marsille met geelbruine boomstammen van terrazzokeramiek, een beetje zoals in de negentiende eeuw ook industriële nieuwigheden met papier maché vermomd werden tot iets vertrouwds. Wie dat materiaal in Marsille’s banken gaat bekijken, met rode glasscherfjes en parelmoer, is vanzelf al gaan zitten en ziet de sculpturen die er wat terloops lijken te zijn neergelegd. Het zijn een steen en laarzen, gemaakt door Onno Poiesz. De steen is als een ruwe edelsteen voor de dames die hier woonden tijdens de belle epoque. Laarzen hoorden bij de werklui die in de benedenruimtes woonden van die statige panden aan deze singels. Boven woonde de familie, onder het personeel dat de thee serveerde in de opkamer en die kolen haalde en de koets liet voorrijden. Waarbij een paar stevige laarzen onontbeerlijk was.

Die tijden zijn voorbij en enkel de hoge bomen die al generaties langs de singels staan, helpen onthouden dat de wereld ooit anders was, geholpen door deze nieuwe herinneringsbeelden. Klassenverschillen bestaan nog altijd, zeker in Rotterdam, maar de boven- en benedenwereld zijn één geworden. Tegenwoordig zitten de klassenverschillen hem in de meritocratie, succes is een sociale plicht en het wonen aan de singels – de Rotterdamse variant van de Amsterdamse grachtengordel – getuigt daarvan. Al is niet gezegd dat die oude huizen er niet lekken of scheefstaan, plaagde kunstenaar Henk Visch toen hij de bewoners er zijn kunstwerk presenteerde: een wuivende mensfiguur op een eigen eilandje, in de Spoorsingel. Onvermoeibaar enthousiast staat hij daar te zwaaien naar de mensen die er het station in en uit rennen, en die lang niet allemaal tijd hebben om stil te staan en na te denken over de singels of het verglijden van de tijd.

Maar er is een groot verschil met Rose’s tijd. Toen zat er geen kunst bij de singels. De hoveniers kunnen teruggrijpen op eerdere ontwerpen, de kunstenaars moeten (of mogen) alles zelf verzinnen. Ik vond het bouwbord aandoenlijk dat hier twee jaar tussen de singels stond. Het had een mooie artist impression waarop de singels een breed bordes hadden gekregen en ook alvast een kunstwerk. Dat was een beeldje, van een ineengedoken mannetje, dat er wat onzeker bij stond op zijn sokkel. Immers, naar goed gebruik wordt bij bouwwerkzaamheden budget vrijgemaakt voor kunst. In dit geval is dat extra mooi omdat veel geld onder de grond is verdwenen, in de vorm van bekabeling, riolering – onzichtbaar. Kunst is de zichtbaarste bekroning van die werkzaamheden. Vijf singels zijn de afgelopen jaren aangepakt en net zoals veel huiseigenaren nu oude panden opknappen, schrootjes en steenstrips wegbikkend, wilde ook de gemeente de singels terugbrengen in de oorspronkelijke staat. Moderniseringen zijn teruggedraaid. Tegenwoordig willen we authenticiteit. Terug naar de negentiende eeuw, terug naar de tijd van Rose.

Vijftien jaar is nu aan de singels gewerkt en aan de bijbehorende kunst, waarbij zelfs die korte tijd in tijdperken uiteen blijkt te vallen. Aanvankelijk was het een kunstcommissie die de kunst bepaalde, tegenwoordig hebben bewoners veel inspraak. Het beeld van Klaas Gubbels is zelfs puur een initiatief van omwonenden geweest. Maar verder blijkt die kunst aan de vijf singels een redelijk constante gedachte te hebben. Ook bij de eerste singels zijn vijftien jaar geleden zitplekken geïnstalleerd en kunstwerken die gaan over tijd en over vroeger. Zoals de singels samen een familie vormen, zijn de kunstwerken ook een familie, een route om te flaneren, om maar weer even iets negentiende-eeuws aan te halen. Ze wisselen elkaar af, zitplekken om naar het water te kijken en vervolgens een sculptuur die de blik richt. Dat bieden van kijkkaders is in die zin vergelijkbaar met land art of conceptuele kunst van vorige eeuw, zoals Stanley Brouwn wel zei ‘beeld je in dat hier een vierkant is van die en die afmetingen’. Zo zegt deze kunst ‘beeld je in dat dit hetzelfde uitzicht is als in de 19e eeuw’. En dan doet onze verbeeldingskracht de rest. Uiteindelijk is dat de manier waarop deze 21e-eeuwse kunst de band zoekt met de 19e eeuw, en dat tussen alle eisen van beschoeiingen en rollatordoorlaatbaarheid door.