In Memoriam – Robin van ’t Haar (1974-2019)

ROBIN VAN ’T HAAR (1974-2019)

28 maart overleed Robin van ’t Haar, beeldend kunstenaar en sinds 2011 docent beeldende kunst aan de Willem de Kooning Academie. Robin had een bijzondere belangstelling voor de openbare ruimte. Die fascinatie kwam tot uitdrukking in een aantal interventies die hij in opdracht van BKOR deed. Zijn methode kan worden samengevat in de notie City Scripts: aan elke openbare ruimte ligt een ongeschreven script ten grondslag dat van mensen verlangt dat ze zich op een bepaalde wijze gedragen. Zijn ‘methode’ gaf ons meer inzicht in de wijze waarop mensen de openbare ruimte gebruiken. Eén van zijn meest interessante projecten was Passage. In 2004 maakten stadskranten als Metro en Spits opgang. Doorgaans werden ze gratis uitgedeeld in trein- en metrostations door jonge werknemers in een Metro- of Spitsjasje. Robin intervenieerde in dat stedelijke patroon. Ter herinnering aan deze Rotterdamse kunstenaar publiceert CBK Rotterdam hier een gesprek dat Siebe Thissen in 2004 met hem had.

In 1987 publiceerde het CBK het boek “Beeldende kunst en de Rotterdamse metro”, geschreven door Dolf Welling. Het boek behandelt kunstwerken die in en rondom metrostations werden gerealiseerd. Het ging hier vooral om sculpturen en gevelmozaïeken.. Sindsdien is er veel veranderd: beeldende kunst beperkt zich niet langer tot sculpturen en wandreliëfs, maar heeft haar domein ook uitgebreid naar de gebruikers van de stations en de bijzondere aard van die openbare ruimtes. Een voorbeeld was het project ‘Passage’ van kunstenaar Robin van ’t Haar.  In 2004 deed hij onderzoek naar een aantal metrostations in Rotterdam. Hij publiceerde vijf stadskrantjes, waarin foto’s waren opgenomen van reizigers. Per station koos hij voor een typerende handeling of positie, die ook als headline de krant sierde: ‘vrouw met boodschappentas’, ‘man met koffer wacht geduldig’ of ‘student drinkt water’. Een unieke serie foto’s – een portret van metroreizigers in Rotterdam.

 

Siebe Thissen (ST): Kan je het project ‘Passage’ toelichten?

Robin van ’t Haar (RH): ‘Passage’ was de naam van een krantje, dat speciaal werd gemaakt voor vijf stations: Beurs, Eendrachtsplein, Dijkzigt, Rijnhaven en Schiedam. De krantjes, gemaakt naar analogie van ‘Metro’ en ‘Spits’ deden verslag van handelingen die ik typerend achtte voor die specifieke stations. Zo verschenen er dus vijf verschillende krantjes, die, net als de ‘Metro’ en de ‘Spits’, bij de uitgang van de stations aan mensen werden uitgedeeld. Niet alleen was het format van de krant voor mensen herkenbaar, ook de uniforms van de ‘Passage’-distributeurs deden vertrouwd aan.

 

ST: Hoe reageerden de reizigers?

RH: Mensen reageerden heel vertrouwd: ze zijn gewend dat ze ’s ochtends een krantje in hun handen krijgen gedrukt. Vaak liepen mensen door, wierpen een blik op de krant en realiseerden zich later pas dat het een heel ander krantje was. Op sommige stations waren de reacties intenser, zoals op station Rijnhaven, omdat zich daar vooral bewoners en nauwelijks forenzen ophouden – bewoners hebben gewoon meer tijd iets in te kijken. Veel mensen reageerden verbaasd. Omdat het nergens over ging! Omdat het zo niet-bijzonder was, omdat er aan hun metrostation zoveel aandacht werd besteed.

 

ST: Waarom wilde je de metrostations tot onderwerp van je interventie maken?

RH: Kijk, ik ben gefascineerd door transitoruimtes: op dit soort plekken worden passanten nauwelijks geprikkeld om hun omgeving waar te nemen en om echt in de ruimte aanwezig te zijn. Iedereen is hier zo verschrikkelijk passant. Toch zijn deze transitoruimtes heel interessant – ze maken steeds meer deel uit van ons openbare leven. Het zijn plekken waar geen overdaad bestaat: er zijn geen winkels, er zijn geen arbeiders aan het werk, er is eigenlijk niks, alleen die ruimte, gevuld met passanten. De ruimte is ambivalent: ze is anoniem, maar ook heel intiem. Je wordt er zelden gestoord, maar er gaat ook een sociale werking van uit.

 

ST: Welke rol speelt ‘Passage’ in je werk als kunstenaar?

RH: Ik onderzoek stedelijke openbare ruimtes en analyseer het specifieke gedrag dat bij die ruimte hoort. Iedere openbare ruimte kent een ongeschreven script, dat een gebruiker voorschrijft hoe hij zich in die ruimte dient te gedragen. Ik voer dat onderzoek zelf uit, als kunstenaar – niet als wetenschapper, en geef de resultaten daarvan weer terug aan het publiek dat ik aan het onderzoek onderwierp. Die wisselwerking bepaalt de kern van mijn interventies in de openbare ruimte. Daar vind ik mijn rechtvaardiging. Als ik een plek bestudeer, wil ik dat die plek ook de resultaten terugziet. Door van fotografie gebruik te maken zie ik mensen niet alleen als passieve toeschouwers, maar maak ik ze ook tot acteurs. Ik geloof in activiteit en intimiteit: ik wil niet de passiviteit en onverschilligheid van een transitoruimte benadrukken. Ik denk dat ‘Metro’ en ‘Spits’ onverschillige kranten zijn, onverschillig van aard, onverschillig in elkaar gezet – ze maken mensen tot abstracte, onverschillige afnemers van hun drukwerk. Het zou treurig zijn als die onverschilligheid uiteindelijk onze publieke opinie zou bepalen. Ik wil aan die publieke opinie een element van intimiteit toevoegen, door de ruimte waarin mensen vertoeven te presenteren als een sociale, gemeenschappelijke ruimte.

 

ST: En is ‘Passage’ geen onverschillige krant?

RH: Nee! ‘Passage’ is echt anders. Ik doe iets kleinschaligs, iets intiems. Ik breng het geduld op om iets heel kleins – een handeling, een houding – op te vatten en zichtbaar te maken. Ik nam van ‘Spits’ en ‘Metro’ slechts het format en de wijze van distribueren over om het gevoel van herkenning en de alledaagse vertrouwdheid te accentueren.

 

ST: Is ‘Passage’ beeldende kunst?

RH: In de krant staat nergens dat er sprake is van kunst. Ik denk dat ‘kunst’ teveel vooroordelen zou oproepen. Mensen zouden meteen denken aan landschapsschilderingen of bronzen sculpturen. Pas wanneer ze worden aangesproken door het krantje, ze gefascineerd zijn geraakt en doorbladeren, dan ontdekken ze in het colofon dat het project iets met kunst heeft te maken. Ze kunnen ook nog naar mijn website, als ze dat willen. Maar dan zijn ze in een andere wereld aangekomen. De wereld van de kunst.

 

ST: Ik denk dat het idee van het ongeschreven script een interessante bijdrage kan leveren aan het ontwerpen van openbare ruimtes. Is dat één van je doelstellingen?

RH: Inderdaad beïnvloed het script de openbare ruimte, maar ook andersom. Toch ben ik geen ontwerper van openbare ruimtes, ik ben kunstenaar. Mijn fascinatie ligt altijd in de observatie. Ik speur naar de spelregels die in openbare ruimtes gelden en speel daar met mijn waarnemingen op in. Dan ontstaat er een soort verhaal dat ik wil delen met mensen die alleen met zichzelf in zo’n ruimte willen zijn, maar er tegelijkertijd ook met anderen zijn. Zo’n krantje als ‘Passage’ is voor mij zo’n spel – het is voor die metrostations gewoon een heel geëigend medium. ‘Passage’ is een heel sociaal en intiem medium.

 

ST: Krijgt ‘Passage’ een vervolg?

RH: ‘Passage’ heeft me lange tijd dwars gezeten. Al mijn opvattingen en mijn manier van werken kwamen hier zo perfect samen: de waarnemingen, de foto’s, de verschillende publieken, het medium van het krantje, de wijze van distribueren…het project was zo verschrikkelijk af dat ik er niet meer overheen kon. Het was heel moeilijk om na ‘Passage’ een nieuw project op te starten waarin ook alles op z’n plaats zou vallen. Ik had zo’n situatie als kunstenaar nog niet eerder meegemaakt. Momenteel werk ik aan een project dat zich in de trein moet gaan afspelen. Ik maak een variatie op de ‘safety card’, een kaart zoals je die in het vliegtuig krijgt met allerlei overlevingstips bij ongevallen. Maar ik maak een ‘social card’, waarop spelregels worden vermeld over sociaal gedrag in relatie tot openbaar vervoer…maar mijn ideevorming is nog lang niet afgerond. Wel heeft ‘Passage’ me geleerd hoe dagelijkse handelingen een ritueel karakter kunnen krijgen, hoe simpele handelingen sociale gedragingen worden. Ook in mijn nieuwe projecten wil ik dit inzicht verder uitwerken: waar vind ik individuele en schijnbaar anonieme handelingen die tot een sociaal en ritueel karakter kunnen uitgroeien?